Dat eindeloze gefemel van haar kwam hem nu een beetje de neus uit. Een beetje geklaag kon hij wel hebben, maar dat zoetsáppige gezeur van haar … man! Wanneer hield ze nou eens op. Misschien moest hij haar gewoon wat te doen geven, dan was ze tenminste afgeleid.
Goed, dit klinkt natuurlijk een beetje patriarchaal. En dat terwijl het eigenlijk over ‘femelen’ moet gaan. Kende jullie dit woord al? Voor mij was ‘ie nieuw!
Volgens het Groot Etymologisch woordenboek van Van Dale betekent ‘femelen’ zoetsappig zeuren of prutsen. Het woord is afgeleid van ‘fimelen’ wat hennep pluizen of kaarden betekent. Van ‘hennep plukken’ is het woord langzaam geëvolueerd naar ‘drukke bewegingen maken’, ‘wriemelen’ (ook een mooie!) en daar vanuit naar ‘zeuren’.
Wat ik me dan precies bij zoetsappig zeuren moet voorstellen, weet ik niet precies. In mijn hoofd komen er gelijk vergelijkingen op met taferelen uit die goeie ouwe boeketreeksromannetjes, maar wat weet ik ervan.
Overigens betekent het volgens andere woordenboeken ook wel ‘schijnheilig doen’ of ‘huichelen’, dus pas een beetje op als je iemand voor de voeten werpt dat zij (of hij!) aan het femelen is.
Bron: Etymologiebank