Leven als een god in Frankrijk … of kunnen we dit jaar beter zeggen: leven als een god in Nederland?
De zomer zag er wat anders uit dit jaar, we zijn wat meer thuisgebleven. We zijn wat liters zweet kwijtgeraakt tijdens de hittegolf. We hebben barmhartig de energiemaatschappijen gesteund met al onze loeiende airco’s. We hebben braaf in elk gesprek een aantal maal de woorden ‘corona’ en ‘het nieuwe normaal’ laten vallen, etc., etc.
Zo gaan die dingen, en misschien is het over twintig jaar hier wel even warm als in Frankrijk en hoeven we niet meer op Zwarte Zaterdag in de voiture te stappen en die rit af te leggen. Wie zal het zeggen?
Waar ik wél wat meer over kan zeggen, is dit spreekwoord.
Het betekent namelijk een gemakkelijk, onbezorgd leven leiden. Precies het soort leven dat je je voorstelt bij een god in Frankrijk, zo op z’n ligstoeltje in de tuin onder de perzikboom een beetje in de Bijbel bladerend.
De herkomst van het spreekwoord is echter wat onduidelijker. Het zou afgeleid kunnen zijn van de invoering van de rede in Frankrijk (1792-1794) met als gevolg dat God uit zijn dienst werd gezet en dus een luizenleventje kon gaan leiden.
Maar omdat de uitdrukking al in 1771 in een brief van Betje Wolff (Nederlandse schrijfster, voornamelijk bekend van briefromans) voorkomt, is het rede-argument niet echt aannemelijk.
“O, dan meene ik te leeven als de goden in Vrankrijk en geen placaten te respecteeren dan die mijner hupsche Zeeuwen.” Aldus Betje.
Bron: F.A. Stoett, Nederlandse Spreekwoorden en Gezegden, Zutphen: N.V. W.J. Thieme & Cie 1953