Dat en wat, ze lijken zo op elkaar, maar toch kun je ze niet zomaar door elkaar in een zin gebruiken. WAT?! Ja, dat dus! In deze taaltip laat ik je dan ook zien wanneer je ‘dat’ of ‘wat’ moet gebruiken in een zin.
Wanneer gebruik je ‘dat’ in een zin?
De hoofdregel is dat je ‘dat’ gebruikt als je verwijst naar een onzijdig zelfstandig naamwoord, zoals ‘het paard’, ‘het boek’, ‘het brood’, etc. Woorden met het lidwoord ‘het’ dus.
Voorbeelden
Het boek dat ik lees.
Het paard dat ik op stal heb staan.
Het brood dat ik heb gekocht bij de bakker.
Wanneer gebruik je ‘wat’ in een zin?
In de volgende gevallen gebruik je bij voorkeur ‘wat’ in plaats van ‘dat’:
Na onbepaalde woorden
Onbepaalde woorden zijn woorden zoals ‘iets’, ‘niets’, ‘alles’, ‘weinig’, ‘veel’, etc.
Voorbeelden
Er is niks wat ik niet lust.
Alles wat ik doe, gaat mis.
Er is maar weinig wat ik zo leuk vind om te doen.
Na een voornaamwoord
Bijvoorbeeld ‘dat’, ‘datgene’, ‘hetgene’.
Voorbeelden
Datgene wat mooi is.
Dat wat je voor een ander doet, wordt vaak onderschat.
Na een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord
Dit is meestal het geval bij een overtreffende trap, of na een (rang)telwoord.
Voorbeelden
Oliebollen eten is het fijnste wat er is!
Al is het het laatste wat ik doe.
Het eerste wat ik doe als ik thuiskom, is mijn planten knuffelen.
Als waar je naar verwijst, terugslaat op een hele zin:
Voorbeelden
De horeca moest dicht, wat een grote klap was voor de horecaondernemers.
Ellen barstte in huilen uit tijdens de film, wat me verbaasde omdat ze altijd zo nors is.